Andrei en Maroesja.
Andrei en Maroesja zijn broer en zus in Rusland, tijdens de 2e wereldoorlog. Zij vertellen hun verhaal, over ware liefde, maar ook over de plicht naar het vaderland toe.
Andrei en Maroesja.
Net voordat ik het licht wilde uitdoen, verschenen er een man en een vrouw.
Hij droeg het uniform van het Russische leger uit de tweede wereldoorlog, en zij was gekleed zoals een plattelandsmeisje er in die tijd uitzag.
Andrei was een slanke vrij lange Rus. Hij liet zijn naam in mijn hoofd zien in het Russisch. Ik probeerde dat correct uit te spreken, maar dat lukte me niet. Nadat Andrei liet horen hoe het uitgesproken moest worden, kon ik het ook ineens. In vloeiend Russisch, alsof ik nooit anders had gedaan.
De jonge vrouw genaamd Maroesja nam het woord.
“We zijn broer en zus uit een boerengezin. Toen de oorlog uitbrak, nam Andrei dienst. Ik bleef bij mijn ouders op de boerderij.
De Duitse troepen kwamen steeds dichterbij. We hadden nog op tijd kunnen vluchten, maar onze ouders zijn erg oud, en een lange reis maken zagen ze niet zo zitten. Ze wilden hun dieren en spulletjes niet achterlaten. Datgene waar ze hun hele leven hard voor gewerkt hadden.
Andrei kwam diverse malen aan ons vragen, of we niet mee wilden naar de veilige zone, diep in het hart van Rusland. Keer op keer namen we afscheid.
Uiteindelijk was de dag aangebroken, dat de Duitse eenheden onze regio innamen.
Ze doorzochten alles, maar konden geen wapens of partizanen vinden. Daarom lieten ze ons verder met rust.
Andrei vocht intussen aan het front vele kilometers verderop.
De oorlog sleepte zich voort, en mijn ouders en ik probeerden zo goed en kwaad als het kon, de boerderij te runnen. Heel af en toe, kwam een Duitse soldaat langs om te vragen of we wat melk hadden, of iets te eten. Velen van hen kwamen, en vertrokken. Op eentje na. Zijn naam was Karl.
Karl was een rustige, vriendelijke man. Ik had niet meteen door dat hij mij erg leuk vond.
Dat kreeg ik pas later door, toen hij diverse malen terugkwam, en in gebrekkig Russisch contact met mij probeerde te leggen.
Na een tijdje zag ik Karl niet meer als de Duitse vijand, maar als een man die onze taal niet beheerste, en geen kwaad in de zin had. Hij deed erg zijn best, om mij gunstig te zinnen.
Zo hielp hij mee op de boerderij, en deed het zware werk, wat Andrei altijd deed.
Nu en dan, bracht hij tot grote vreugde van mijn ouders, iets lekkers mee.
Ook mijn ouders begonnen heel langzaam hun afkeer van alles wat Duits was, te verminderen. Zeer zeker, toen Karl vertelde nooit soldaat wilde worden, maar eigenlijk boswachter had willen zijn.
Maanden gingen voorbij. Onze band groeide, en ik werd verliefd op Karl.
Van Andrei hoorden we al die tijd niets. Behalve berichten, dat de Duitse eenheden nu tot aan de rand van Moskou waren genaderd. Karl interesseerde het niet zoveel. Over de oorlog sprak hij zelden. Des te meer over “ons”. Hij liet weten uit het leger te willen, en bij mij te willen blijven. In mij zag hij zijn toekomstige vrouw en geluk.
Twee totaal verschillende werelden, die hier op mijn ouderlijke boerderij hun hart durfden te volgen. Geen vooroordelen over ras, geloof, of gedachten in materiële zin. Slechts twee mensen, die ondanks de totale wereldse gekte, er voor elkaar durfden te zijn.
Natuurlijk voelden we de afkeur van onze omgeving. Voornamelijk van de andere achtergebleven boerengezinnen. Maar Karl en ik hielden oprecht van elkaar, en we besloten ons door niemand te laten bepalen, of we wel of niet ons hart mochten volgen.
Meer maanden gingen voorbij. Onze band versterkte zich. De oorlog begon een ommekeer te maken.
Het grote machtige Duitse leger moest zich steeds meer en meer terugtrekken.
Karl wist wat dit zou gaan betekenen. Dat hij weldra zou worden ingezet aan het front.
Samen met mijn ouders, overlegden we wat we moesten doen. We besloten Karl te laten onderduiken.
Op een dag kwamen verschenen er Duitse officieren aan de deur. Ze zochten Karl.
We maakten hen wijs, dat we hem al enige tijd niet meer hadden gezien. Dat hij met een eenheid mee was gegaan
De officieren geloofden ons niet. Ze doorzochten alle vertrekken, en zelfs de stallen.
Zonder Karl te hebben gevonden, vertrokken ze weer. Indien ze hem zouden hebben gevonden, werd dat als verraad gezien, en zou hij zeker gedood worden, met mij en mijn ouders erbij.
We zagen de komende weken steeds meer Duitse eenheden terugtrekken.
Onze regio werd weer Russisch gebied.
Hier was ik erg blij mee. Zo konden Karl en ik aan een toekomst gaan denken.”
Hierop nam Andrei het woord over van zijn zusje Maroesja.
“Ik had geluk dat ik in mijn eigen vertrouwde regio terechtkwam. Via via, hoorde ik verhalen over een jonge Duitser die iets met Maroesja zou hebben. Maar dat kon ik gewoonweg niet geloven.
De regio had het zwaar te verduren gehad. De Duitsers hadden op hun terugtocht vele boerderijen in brand gestoken. Zo snel als ik kon, haastte ik me naar mijn ouders en Maroesja. Daar zag ik tot mijn grote opluchting dat de boerderij gespaard was gebleven. Mijn ouders stonden in de deuropening.
Maroesja wachtte mij op het erf op, met een vreemde blonde man naast haar.
De verhalen waren dus waar! Zij was een relatie met een Duister, mijn aartsvijand begonnen.
Ik was blij, mijn familie gezond en wel terug te zien. Maar dat gevoel werd verstoord door die vijand naast mijn zusje. Altans zo zag ik hem natuurlijk.
Ik verbleef enige tijd in mijn ouderlijke huis, en leerde Karl een beetje kennen als een rustige eerlijke man, die nooit soldaat wilde zijn, maar daartoe ooit werd gedwongen.
Een paar dagen later, stonden er ineens Russische officieren en soldaten voor onze woning.
Eerst dacht ik dat ze voor mij kwamen. Dat ik te lang verlof had genomen. Maar ze kwamen voor Karl en Maroesja. De omgeving had haar roddels goed verspreid.
Karl en Maroesja werden gearresteerd.
De legerleiding vond, dat ik hen mijn trouw moest bewijzen.
Als eis, stelden ze dat ik Karl en Maroesja, die ze nu als landverraadster zagen door destijds met een Duitse soldaat een relatie te beginnen, zou fusilleren.
Het Russische leger kende ik die tijd geen pardon. Ik wist dat beiden zouden sterven, of ik ze nu wel of niet zou doodschieten. Indien ik zou weigeren zou ik zelf ook worden doodgeschoten.
Maroesja keek me aan en zei niets, toen ik haar en Karl kwam ophalen met een paar andere soldaten.
Haar ogen spraken. Woorden waren overbodig. Ze wist, wat dit ging betekenen, en had er vrede mee.
Op een verlaten plek, legde het vuurpeloton hun geweren aan.
Twee mensen die hun hart durfden te volgen, stierven hand in hand in een regen van kogels, door een peloton, waarover ik het commando moest voeren…”